
COVID-19-monitor: een beeld van het onderwijs tijdens de coronacrisis

Vorige week kwam de Onderwijsinspectie met de resultaten van de COVID-19-monitor naar buiten. De vragen uit het onderzoek richtten zich onder andere op de vormgeving van het afstandsonderwijs, de veranderingen binnen het toetsbeleid en de uitdagingen die scholen ondervonden bij het organiseren van onderwijs op afstand.
Binnen het voorgezet onderwijs stelde de Onderwijsinspectie een representatieve steekproef samen uit school- en afdelingsleiders van tweehonderd scholen. Concreet bestaat de steekproef uit veertig afdelingen praktijkonderwijs, tachtig afdelingen vmbo en eenzelfde aantal afdelingen havo/vwo. Op deze manier probeerde de Onderwijsinspectie op sectorniveau een beeld te vormen van de huidige situatie in het onderwijs. Daarbij kregen zij van de school- en afdelingsleiders veel positieve geluiden te horen. Zo roemen zij het personeel om hun inzet en flexibiliteit en de vaardigheden waarmee zij het onderwijs op een alternatieve manier wisten te organiseren. Ook de samenwerking binnen de school en de snelheid waarmee het onderwijs op afstand is opgezet, verdienen een eervolle vermelding. Maar de resultaten zijn niet alleen maar positief.
Minder onderwijstijd
De meeste scholen geven aan dat zij ook na het sluiten van de onderwijslocaties nog steeds contact hebben met alle leerlingen. En in een meerderheid van de gevallen is er zelfs sprake van dagelijks contact. Binnen zowel het praktijkonderwijs, het vmbo als op havo/vwo-niveau neemt een overgrote meerderheid van de leerlingen volledig deel aan afstandsonderwijs. Scholen noemen verschillende redenen waarom sommige leerlingen niet volledig deelnemen aan het onderwijs. Zo benoemt de één een gebrek aan motivatie bij leerlingen, de ander ziet de beperkte mogelijkheden van ouders om de leerling te ondersteunen als de grootste belemmering en ook het ontbreken van een geschikte werkomgeving komt als aanwijsbare reden terug in het onderzoek.
Een ander opvallend resultaat dat uit de monitor naar voren komt, is dat een aanzienlijk deel van de scholen van mening is dat leerlingen nu gemiddeld minder tijd besteden aan onderwijs dan vóór de COVID-19-crisis. In het praktijkonderwijs ligt dit percentage met negentig procent ontzettend hoog, terwijl het cijfer op het vmbo op 59 procent ligt. Op het havo/vwo ligt dit percentage met 36 procent weliswaar iets lager, maar ook dit is een aanzienlijk deel van de leerlingen. Dat roept de vraag op of leerlingen een leerachterstand hebben opgelopen na meer dan twee maanden thuisonderwijs en zo ja, in welke mate.

Tabel uit de COVID-19-monitor over de tijdbesteding aan onderwijs in het praktijkonderwijs. Bron: IvhO.
Aangepast toetsbeleid
Veel scholen hebben geprobeerd om in deze buitengewone tijd vast te houden aan het reguliere lesprogramma. In het praktijkonderwijs ligt dit percentage op twintig procent, op het vmbo op 37 procent en op het havo/vwo op 56 procent. Andere opties waren een selectieve voortzetting van het lesprogramma of een ‘variatie aan oplossingen’ om het onderwijs voort te zetten. Opvallend daarbij is dat op het havo/vwo vijf procent van de scholen heeft gekozen voor een vertraagde voortzetting van het lesprogramma.
Ook al hebben veel scholen vastgehouden aan het reguliere lesprogramma, toch moest in veel gevallen het toetsbeleid wel op de schop. Zo kon het centrale eindexamen, dat vanaf donderdag 7 mei zou plaatsvinden, voor 200.000 leerlingen niet doorgaan. Of het felbegeerde papiertje aan het einde van de middelbare-schoolcarrière wordt behaald, hangt nu af van de schoolexamens. Maar hoe pakken scholen de toetsing in deze tijd aan? Een aanzienlijk deel van de scholen heeft gekozen voor minder of een andere vorm van toetsing. Een kleiner deel heeft de normering en inhoud van de toetsen aangepast. Dat elke school en elke docent het anders aanpakt, blijkt ook wel uit dit artikel in NRC, getiteld examen in de achtertuin, slaapkamer of via de webcam.

Tabel uit de COVID-19-monitor over de schoolexamens op het havo en vwo. Bron: IvhO.
De nodige uitdagingen
Dat scholen er een flinke kluif aan hebben gehad om afstandsonderwijs te organiseren, mag duidelijk zijn. Als een van de grootste uitdagingen bij het opzetten en uitvoeren van aangepast onderwijs benoemen de school- en afdelingsleiders dan ook de werkdruk bij docenten. Ook de ICT-vaardigheden van deze docenten worden als belemmering aangestipt. Ander veelgehoorde uitdagingen binnen alle drie de onderwijsniveaus zijn het gebrek aan persoonlijk contact met de leerlingen, een gebrek aan motivatie bij de leerlingen zelf en hun beperkte zelfstandigheid.
Toch lijken scholen het onderwijs op afstand inmiddels al aardig onder de knie te krijgen en worden er zoetjes aan enkele versoepelingen in het onderwijs doorgevoerd. Zo is de officiële heropening van middelbare scholen gepland op 2 juni. Maar ook dan zal de situatie nog verre van ‘normaal’ zijn. Wat de gevolgen van deze afwijkende leersituatie op de lange termijn zullen zijn, moet nog maar blijken. Aangezien het onderzoek van de Onderwijsinspectie een monitor betreft, zullen de besturen, scholen en instellingen vlak voor de zomervakantie én in het najaar opnieuw benaderd worden, over de situatie op dat moment.
Wil je op de hoogte blijven? Schrijf je nu in voor
de nieuwsbrief of registreer direct